In negen verhalen beschrijft Ruth San A Jong het Surinaamse leven in al zijn facetten. Ze vertelt over winti en over de geheime rituelen die worden toegepast bij de lijkbewassing. Ze maakt duidelijk voor welke problemen een bijvrouw komt te staan als haar geliefde overlijdt en wat ze moet doen om ervoor te zorgen dat zijn geest haar ‘s avonds niet komt kwellen. In Inferno stelt ze de helse taferelen aan de kaak die patienten en familie moeten doormaken wanneer iemand in de isoleerkamer van een gesticht belandt.
♦ · · · We leren de verhalen kennen achter de ongeletterde marronvrouwen uit het binnenland die op de markt in Paramaribo hun cassave, kruiden en napi verkopen en we begrijpen wat hen naar de grote stad drijft. Direct en zonder er doekjes om te winden lezen we wat de mensen denken, doen en zeggen. “Er werd op los genaaid door jong en oud en abortus gepleegd alsof je naar de kapper ging om even je haar te laten knippen.” Het zijn verhalen vol van sociale betrokkenheid. · · · Het zijn vooral de woorden van Baas Hugo in het titelverhaal die kenmerkend zijn voor vrijwel alle verhalen in De laatste parade: “Mi no wani no wan babari.” Mocht ik ooit sterven dan geen schandaal aan mijn oren, maar wel vrolijkheid en plezier. · · · Ruth San A Jong (1970) woont en werkt in Paramaribo. In 2002 won zij de Kwakoe Literatuurprijs met het verhaal De laatste parade. Zij is medeoprichter van Stichting Bukutori en startte in 2008 de Schrijversvakschool Paramaribo. In 2007 debuteerde zij in boekvorm met het verhaal De onderbroek in de bloemlezing Waarover we niet moeten praten. In 2010 werd van haar het verhaal Schuldbelijdenis! Bladzijde 63! opgenomen in de door Michiel van Kempen samengestelde bundel Voor mij ben je hier. Verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers.
Recensie(s) Surinaamse literatuur is schaars en deze verhalenbundel is een welkome proeve van proza uit het voormalige overzeese koninkrijksgebied. Ruth San A Jong (1970) woont en werkt in Suriname. Met het titelverhaal won zij de Kwakoe Literatuurprijs in 2002. Enkele van haar verhalen zijn opgenomen in Surinaamse bloemlezingen. Ze is de oprichter van de Schrijversvakschool Paramaribo. De verhalen in deze debuutbundel hebben min of meer hetzelfde thema, namelijk de dood. Dat is een nadeel bij een boek van deze geringe omvang. Aan de andere kant is er ook sprake van evenwichtigheid en rust. De schrijver weet haar verteldrang geduldig te beteugelen. Er komen naast het centrale thema ook diverse Surinaamse kwesties aan bod zoals winti, buitenvrouwen, maar ook universele problemen zoals euthanasie en pesten. Surinaamse woorden en begrippen worden niet apart verklaard, maar subtiel kenbaar gemaakt in de context. De bundel maakt benieuwd naar andere thema’s en verhalen van deze eigentijdse Surinaamse auteur.
Description:
In negen verhalen beschrijft Ruth San A Jong het Surinaamse leven in al zijn facetten. Ze vertelt over winti en over de geheime rituelen die worden toegepast bij de lijkbewassing. Ze maakt duidelijk voor welke problemen een bijvrouw komt te staan als haar geliefde overlijdt en wat ze moet doen om ervoor te zorgen dat zijn geest haar ‘s avonds niet komt kwellen. In Inferno stelt ze de helse taferelen aan de kaak die patienten en familie moeten doormaken wanneer iemand in de isoleerkamer van een gesticht belandt.
♦
· · · We leren de verhalen kennen achter de ongeletterde marronvrouwen uit het binnenland die op de markt in Paramaribo hun cassave, kruiden en napi verkopen en we begrijpen wat hen naar de grote stad drijft. Direct en zonder er doekjes om te winden lezen we wat de mensen denken, doen en zeggen. “Er werd op los genaaid door jong en oud en abortus gepleegd alsof je naar de kapper ging om even je haar te laten knippen.” Het zijn verhalen vol van sociale betrokkenheid.
· · · Het zijn vooral de woorden van Baas Hugo in het titelverhaal die kenmerkend zijn voor vrijwel alle verhalen in De laatste parade: “Mi no wani no wan babari.” Mocht ik ooit sterven dan geen schandaal aan mijn oren, maar wel vrolijkheid en plezier.
· · · Ruth San A Jong (1970) woont en werkt in Paramaribo. In 2002 won zij de Kwakoe Literatuurprijs met het verhaal De laatste parade. Zij is medeoprichter van Stichting Bukutori en startte in 2008 de Schrijversvakschool Paramaribo. In 2007 debuteerde zij in boekvorm met het verhaal De onderbroek in de bloemlezing Waarover we niet moeten praten. In 2010 werd van haar het verhaal Schuldbelijdenis! Bladzijde 63! opgenomen in de door Michiel van Kempen samengestelde bundel Voor mij ben je hier. Verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers.
Recensie(s)
Surinaamse literatuur is schaars en deze verhalenbundel is een welkome proeve van proza uit het voormalige overzeese koninkrijksgebied. Ruth San A Jong (1970) woont en werkt in Suriname. Met het titelverhaal won zij de Kwakoe Literatuurprijs in 2002. Enkele van haar verhalen zijn opgenomen in Surinaamse bloemlezingen. Ze is de oprichter van de Schrijversvakschool Paramaribo. De verhalen in deze debuutbundel hebben min of meer hetzelfde thema, namelijk de dood. Dat is een nadeel bij een boek van deze geringe omvang. Aan de andere kant is er ook sprake van evenwichtigheid en rust. De schrijver weet haar verteldrang geduldig te beteugelen. Er komen naast het centrale thema ook diverse Surinaamse kwesties aan bod zoals winti, buitenvrouwen, maar ook universele problemen zoals euthanasie en pesten. Surinaamse woorden en begrippen worden niet apart verklaard, maar subtiel kenbaar gemaakt in de context. De bundel maakt benieuwd naar andere thema’s en verhalen van deze eigentijdse Surinaamse auteur.