Er ligt een brandend lijk in het rustig kabbelend water van het Oosterdok. Een agent, Fries van oorsprong, en buiten diensttijd en dronken, kijkt toe. Het lijk is ook Fries, maar dat ontgaat uiteraard aan de toeschouwer, die meer aan brandende braambosjes denkt, en aan bijbels vlammende zwaarden.
Fries? Adjudant Grijpstra van de afdeling Ernstige Delicten herinnert zich dat zijn ouders Harlingers waren en de commissaris weet dat hij in Joure werd geboren. Zij eisen de moordzaak op en brigadier De Gier mag mee. Terwijl zijn collega’s speuren leert de brigadier Fries en probeert hij zich te verdedigen tegen de avances van een aantrekkelijke collega uit Tjummarum.
Moard en Brân en daartussendoor een gewelddadige roofoverval, bestreden door speciale beveiligingstroepen van de Marechaussee: machinegeweervuur op de Afsluitdijk en een rat die sterft, niet tevergeefs en zelfs vanuit het hiernamaals nog hulpvaardig bezig. Bloed stroomt; De Gier, buitenspel gezet, kijkt onmachtig toe en bedenkt de ontknoping.
Description: